Dit oordeelde de Afdeling
Bestuursrechtspraak in een hoger beroepszaak tussen de burgemeester van
Amsterdam en een aantal exploitanten en sekswerkers. Het gaat in deze zaak om
de verlening van vergunningen aan exploitanten voor het exploiteren van
raamprostitutiebedrijven. Aan deze vergunningen zijn voorschriften verbonden en
de vraag die voorligt is of enkele van deze voorschriften aan de vergunningen
verbonden hadden mogen worden. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de
vergunningvoorschriften leiden tot de verwerking van bijzondere
persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”) en tegen
dat oordeel is de burgemeester in beroep gekomen.
Ter zitting bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak is komen vast te staan dat het gaat om het verwerken van de
volgende gegevens: de namen van de sekswerkers, de verhuurvoorschriften en
gegevens die tijdens de intake- en vervolggesprekken aan de orde komen, zoals
waarom de persoon voor het beroep van sekswerker heeft gekozen, hoe de persoon
in Nederland is gekomen en hoe de persoon van en naar het werk gaat.
De
rechtbank overwoog dat het professionele seksuele leven
van de sekswerkers een bijzonder persoonsgegeven is in de zin van artikel 16
Wbp. Volgens de rechtbank mochten deze gegevens niet worden opgevraagd of
anderszins worden verwerkt ten behoeve van het vergunningstelsel van de
burgemeester, omdat aan geen van de uitzonderingen uit artikel 23, eerste lid,
van de Wbp op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken is
voldaan.
– – Zo hebben de sekswerkers geen uitdrukkelijke
toestemming gegeven als bedoeld onder a van artikel 23 (1) Wbp. Zij zijn
niet vooraf ingelicht over het doel, de inhoud en de mogelijke gevolgen van de
gegevensverwerking. Het aangaan van een huurovereenkomst met een exploitant is
niet te beschouwen als een dergelijke toestemming.
– – De gegevens zijn evenmin duidelijk door de
sekswerkers openbaar gemaakt als bedoeld in sub b. Dat zij hun vak
openbaar uitoefenen omdat zij achter de ramen staan aan een openbare weg,
betekent niet dat zij daarmee hun identiteit kenbaar maken.
– – Het verwerken is evenmin noodzakelijk met
het oog op een zwaarwegend algemeen belang als bedoeld onder f. Daarvoor is
een wettelijke grondslag of ontheffing door het College bescherming
persoonsgegevens nodig. Beide zijn niet aan de orde, aldus de rechtbank.
Allereerst betoogt de
burgemeester in hoger beroep dat er geen sprake is van bijzondere
persoonsgegevens als bedoeld in artikel 23 Wbp. Hij is van mening dat het werk
van een sekswerker weliswaar bestaat uit het verrichten van seksuele
handelingen, maar dat dit niets zegt over het persoonlijke seksleven of de
persoonlijke geaardheid van een sekswerker. Mocht er wel sprake zijn van een
bijzonder persoonsgegeven, dan zijn de uitzonderingen uit artikel 23, eerste
lid, aanhef en onder a, b en f, van de Wbp van toepassing:
“De sekswerkers hebben zich als zodanig gemeld bij de exploitant door
het aangaan van een huurovereenkomst en opereren daarnaast in een omgeving
waarin geen twijfel kan bestaan over de aard van de aangeboden werkzaamheden.
Bovendien is de prostitutiebranche onderworpen aan een vergunningstelsel waarop
toezicht wordt gehouden en dit gevolg is ook voorzienbaar voor de sekswerker.
Het openlijk uitoefenen van het beroep van sekswerker kan niet anders worden
gezien dan als gedrag waarmee toestemming wordt gegeven om gegevens over
die activiteit te verwerken. Door het openbaar zichtbaar uitoefenen van het
beroep openbaart de sekswerker het gegeven over het seksuele leven.
Verder staat volgens de burgemeester buiten kijf dat er een zwaarwegend
algemeen belang is dat de gegevensverwerking noodzakelijk maakt. De formeel
wettelijke grondslag voor deze verwerking is gelegen in de artikelen 149 en
151a, eerste lid, van de Gemeentewet, aldus de burgemeester.”
[onderstreping toegevoegd]
De Afdeling Bestuursrechtspraak
oordeelt
dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat onder het begrip
“persoonsgegeven” ook beroepsmatige activiteiten vallen en dat het professionele
seksuele leven van de sekswerkers moet worden beschouwd als een bijzonder
persoonsgegeven in de zin van artikel 16 van de Wbp. Met een verwijzing naar
parlementaire stukken en een uitspraak
van het EHRM oordeelt de Afdeling dat er sprake is van bijzondere
persoonsgegevens en dat de registratie van sekswerkers een verwerking daarvan
is.
De uitzonderingsgronden gaan
volgens de Afdeling niet op. Zo is er geen sprake van uitdrukkelijke
toestemming, omdat een sekswerker met het aangaan van een huurovereenkomst niet
de wil heeft geuit dat gegevens over het seksuele leven voor andere doeleinden
dan voor het afsluiten van een huurovereenkomst worden verwerkt en dus ook niet
de wil dat deze gegevens worden verwerkt in het kader van het vergunningstelsel.
Wat betreft onderdeel b sluit de Afdeling zich ook aan bij het oordeel van de
rechtbank. Ten aanzien van uitzonderingsgrond f is volgens de Afdeling nodig
dat een formele wet uitdrukkelijk voorziet in de verwerking van het bijzondere
persoonsgegeven. De artikelen 149 en 151a van de Gemeentewet geven de raad
weliswaar een verordenende bevoegdheid, maar deze bepalingen geven geen
uitdrukkelijke bevoegdheid om een uitzondering te maken op het verbod om
bijzondere persoonsgegevens te verwerken.
De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de
persoonsgegevens over het seksuele leven van de sekswerkers niet mochten worden
verwerkt ten behoeve van het vergunningstelsel van de gemeente Amsterdam. https://www.solv.nl/weblog/het-professionele-seksuele-leven-van-een-sekswerker-is-een-bijzonder-persoonsgegeven/21642