De rechtbank Den Haag heeft gister uitspraak gedaan in de zaak die
is gestart door een aantal filmproducenten tegen de Nederlandse Staat (het
Ministerie van veiligheid en Justitie). De filmproducten menen dat de Staat
onrechtmatig heeft gehandeld, doordat verantwoordelijke bewindvoerders onder
meer in het publieke domein en in de media de indruk hebben gewekt dat tot medio
2014 downloaden uit illegale bron geoorloofd was.

Aanleiding van deze discussie is de implementatie van artikel 5
van de auteursrechtrichtlijn in de artikelen 16c Auteurswet (Aw) en 10, sub e,
Wet op de naburige rechten (WNR), betreffende de thuiskopie- exceptie. Bij de
implementatie van deze artikelen is geen onderscheid gemaakt tussen kopiëren
uit legale en illegale bron.

Het Europese Hof heeft in de zaak ACI Adam/ Stichting De
Thuiskopie, geoordeeld dat de nationale wettelijke regeling ter implementatie
van de thuiskopie- exceptie onderscheid dient te maken tussen “de situatie waarin de bron van een voor
privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is en de situatie waarin deze
bron ongeoorloofd is
.” Een nationale regeling die dit onderscheid niet
bevat is in strijd met artikel 5 van de Auteursrechtrichtlijn.

In de periode voorafgaand aan dit arrest zijn door opeenvolgende verantwoordelijke
bewindvoerders een aantal uitlatingen gedaan waaruit kan worden opgemaakt dat
downloaden uit illegale bron was toegestaan. De filmproducenten zijn daarnaast
van mening dat de Staat ook onrechtmatig heeft gehandeld in de periode na dit
arrest omdat sprake is van een gedoogbeleid met betrekking tot het downloaden
uit illegale bron, vanwege het ontbreken van handhavingsmaatregelen. Ten
aanzien van strafrechtelijke handhaving verklaart de civiele rechter de filmproducten
niet-ontvankelijk omdat een toetsing daarvan mogelijk is binnen het strafrecht
en daarvoor geen plaats is bij de burgerlijke rechter.

In deze procedure vorderen de filmproducenten onder meer een
verklaring voor recht  dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Deze
procedure is volgens de filmproducenten bedoeld als ‘opstap’ voor individuele
of waar mogelijk zelfs collectieve schadevergoedingsactie(s).

De Staat heeft naast een aantal formele verweren, die deels
slagen, aangevoerd dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. De Staat ontkent
niet dat de opeenvolgende bewindslieden tot aan het ACI Adam arrest de
opvatting aanhingen dat artikel 16c Aw en 10 sub e WNR zo dienen te worden
uitgelegd dat de thuiskopie-exceptie eveneens van toepassing is op kopieën  die zijn vervaardigd uit illegale bron. In dat
kader voert de Staat nog aan dat uit artikel 5 van de auteursrechtrichtlijn
niet duidelijk valt op te maken dat de thuiskopie – exceptie niet geldt voor
downloaden uit illegale bron, en dat daarover zelfs tot aan de Europese rechter
moest worden geprocedeerd. Ook de Hoge Raad en Advocaat -Generaal zouden het
geen uitgemaakte zaak hebben gevonden en ook zijn er nooit opmerkingen gekomen
vanuit de Tweede Kamer en de Raad van State. Zelfs de Europese Commissie heeft
de Nederlandse Regering niet in gebreke gesteld.

De rechter beperkt haar beoordeling tot de uitingen die in het publieke
domein en in de media zijn gedaan, omdat voor uitingen in parlementaire debat
immuniteit geldt. De rechtbank oordeelt “dat
uitingen van bewindslieden in het publieke domein en de media vanwege de
context waarin zij zijn gedaan, van een andere aard zijn dan de uitingen in het
parlementaire debat, ook als deze uitingen dezelfde inhoud hebben. […] Dat
brengt mee dat in rechte getoetst moet kunnen worden of dit feitelijk handelen
van de bewindslieden als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd
.”

De rechtbank stelt vervolgens vast dat ook bewindvoerders vrijheid
van meningsuiting toekomt en concludeert dat de “vraag of sprake is van onrechtmatige uitingen van de opvolgend
bewindslieden, dient te worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden
van het geval, waaronder onder meer de gebruikte bewoordingen, de wijze waarop
en de context waarin de uitingen zijn gedaan
.”

De rechtbank komt tot onder meer tot de volgende conclusie:

Het
onder 2.7 bedoelde persbericht maakt duidelijk dat in Nederland downloaden is
toegestaan, ongeacht de bron waaruit wordt gedownload. Nu daarin wordt
gesproken van het voornemen om downloaden uit evident illegale bron te gaan verbieden, is voor de gemiddeld
oplettende lezer duidelijk dat dit downloaden volgens dit persbericht ten tijde
van het uitbrengen ervan wel toegestaan was. Dat geldt ook voor hetgeen de
staatssecretaris van justitie in het onder 2.8 bedoelde interview zegt, in het
bijzonder daar waar hij – sprekend over de toekomst – zegt dat legale content
de norm wordt en uitlegt dat beoogd wordt om aanbieders van illegale content
aan te pakken. De boodschap die wordt afgegeven is onmiskenbaar dat op dat
moment downloaden uit illegale bron in Nederland zonder meer is toegestaan
.”

[…] “Dit zijn in het publieke domein en in de media gedane, aan het brede
publiek gerichte uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon met daarin een
opvatting over wat – dan nog – toelaatbaar zou zijn op het gebied van thuis
kopiëren. Het persbericht heeft bovendien een voorlichtend karakter.”

[…] “Gezien
deze door de verantwoordelijke bewindspersoon in het publieke domein en in de
media geuite opvatting, zullen er downloaders zijn geweest die ervan uitgingen
dat downloaden uit illegale bron was toegestaan, terwijl dit in andere
EU-lidstaten – voor een ieder kenbaar – verboden was.”

[…]”De, niet voor meerdere uitleg vatbare, boodschap van
dit, bij herhaling door deze bewindspersoon uitgedragen (beleids)standpunt over
downloaden uit illegale bron, is dat downloaden uit illegale bron is toegestaan
in Nederland. Indien wordt gehandeld volgens deze, met het Unierecht strijdige,
weergave van de Nederlandse situatie, wordt inbreuk gemaakt op de rechten van
2Houses cs en de achterban van SEKAM en wordt dus onrechtmatig jegens hen
gehandeld
.”

De Staat heeft dus volgens de rechtbank onrechtmatig gehandeld jegens de filmproducenten.
De Staat heeft nog gesteld dat dit handelen niet aan haar is toe te rekenen,
maar de rechtbank sluit op dit punt aan bij de Hoge Raad die in algemene zin heeft
overwogen dat onzekerheid over de uitlegging van de wet voor rekening van de
Staat dient te komen.

Voor wat betreft de schadevraag breiden de filmproducenten de
vordering uit tot de algehele schade die zij lijden door illegale downloads, en de rol van de
technologie daarin, maar de rechtbank beperkt de aansprakelijkheid tot de schade die het gevolg is van de bedoelde uitlatingen van de
verantwoordelijk bewindspersonen. De rechtbank maakt daarbij nog het voorbehoud
dat “niet uitgesloten kan worden dat,
indien deze schade nader wordt onderzocht en begroot, de slotsom uiteindelijk
zal zijn dat de onder 4.53 bedoelde uitingen (toch) niet of zeer beperkt schade
hebben veroorzaakt. Dat neemt niet weg dat bij deze stand van zaken onvoldoende
grond bestaat om te concluderen dat het voor vestiging van de aansprakelijkheid
vereiste conditio sine qua non verband ontbreekt
.”

Ten aanzien van de vordering met betrekking tot het ontbreken van
adequate civielrechtelijk handhaving concludeert de rechtbank dat de
filmproducenten deze vordering niet voldoende hebben geconcretiseerd. Deze vordering
wordt dan ook afgewezen.

Lees de uitspraak hier.

https://www.solv.nl/weblog/rechtspraak-de-staat-handelt-onrechmatig-jegens-filmproducenten/21604