Auteursrecht

In het auteursrecht is het zo dat, als iemand een werk creëert, diegene als maker van dit werk de auteursrechten
daarop verkrijgt. Hiervoor hoeven geen aanvullende handelingen – zoals
registratie – te worden verricht; het scheppen
van het werk zelf is voldoende. Overigens kan niet ieder voortbrengsel zomaar als werk in auteursrechtelijke
zin worden bestempeld; dat is pas het geval als deze kan worden gezien als eigen intellectuele schepping van de
maker. In ander woorden, dient het voortbrengsel dus enige intellectuele (lees:
creatieve) waarde te hebben.

De hoofdregel is dat de feitelijke maker de
auteursrechten op het werk verkrijgt. Echter, er bestaat ook iets als fictief makerschap. Wanneer iemand een
werk creëert in een werkgever-werknemer-relatie,
geldt dat niet de feitelijke maker,
maar zijn werkgever als (fictieve) maker
moet worden bestempeld en het auteursrecht op het werk verkrijgt. Let wel op:
dit gaat niet op in een opdrachtrelatie.
Is hier sprake van, dan heeft niet de opdrachtgever, maar de opdrachtnemer als feitelijke maker het auteursrecht.

Modellenrecht

Het modellenrecht beschermt het uiterlijk van voortbrengselen. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken
aan een tekening, maar ook aan een driedimensionaal ontwerp. De vereisten voor
het zijn van een model verschillen enigszins
van die binnen het auteursrecht, maar er is wel enige overlap. Waar het in het
auteursrecht gaat om intellectuele
arbeid, gaat het in het modelrecht om nieuwheid
en het hebben van een eigen karakter.
Een ontwerp is nieuw als geen ander
identiek werk aan het publiek ter beschikking is gesteld, en heeft een eigen
karakter als deze – kort gezegd – voldoende afwijkt van andere ontwerpen.

Als aan die vereisten is voldaan, kan een model worden
ingeschreven in een modelregister, waarna (er is echter een belangrijke
uitzondering die hieronder aan bod komt) deze kan worden ingeroepen tegen anderen.
Dit is een belangrijk verschil met het auteursrecht, waar nooit een
inschrijving nodig is. Een ander verschil tussen het auteurs- en modellenrecht
is dat het modellenrecht in sommige gevallen anders werkt ten aanzien van het verkrijgen van rechten daarop; in een
werkgever-werknemer-relatie kiezen zowel het auteursrecht als het modellenrecht
voor de werkgever, maar in een opdrachtrelatie, kiest het auteursrecht voor de
opdrachtnemer en het modellenrecht voor de opdrachtgever.

Wetgeving

Het auteursrecht is gebaseerd op de Nederlandse Auteurswet, die sinds 1912 bestaat en
in het begin van deze eeuw in lijn is gebracht met de Europese Auteursrechtrichtlijn. In het
modellenrecht is de situatie iets complexer; daar gelden immers verschillende systemen met eigen regels die over een
langere periode zijn ontstaan. Aangezien het voor het vervolg van deze blog
relevant is om de verschillende systemen goed van elkaar te onderscheiden, geef
ik hieronder een korte geschiedenis van de verschillende relevante wetgeving.

In de Benelux gold sinds 1975 het Benelux-Verdrag inzake Tekeningen of Modellen (‘BTMV’). Toen de
Europese wetgever zich steeds meer ging bezighouden met het creëren van een
Europese uniforme markt, heeft zij in
1998 de Modellenrichtlijn (‘ModRi’)
in het leven geroepen. Deze richtlijn werd gezien als vorm van minimumharmonisatie, wat betekent dat de
lidstaten van de EU hun wetgeving hiermee in lijn moest brengen op bepaalde
essentiële punten. In de Benelux is het BMTV destijds aangepast om deze met de
ModRi in lijn te brengen.

Zoals vaker in Europa, kwam na de richtlijn ook een
verordening; de Gemeenschapsmodellen-verordening
(‘GMoV’) zag derhalve in 2001 het licht. Deze verordening heeft directe werking
en hoefde niet te worden geïmplementeerd in nationale wetgeving, zoals dat bij
de ModRi wel het geval was. Na de GMoV kwam de Benelux echter ook met een eigen en nieuw verdrag met betrekking tot intellectueel eigendom, het Beneluxverdrag inzake de intellectuele
eigendom
(‘BVIE’).

Verschillende wetten door elkaar

Dus, is de situatie in Nederland zo dat zowel het BVIE, als de GMoV ziet op auteurs- en/of modellenrecht, waarbij geldt dat beide
regelingen in lijn zijn gebracht met de eerdere ModRi. Dat feitelijk moet
worden gekeken naar drie verschillende regelingen, maakt de situatie vrij
complex. Dit omdat deze verschillen in werking
(het BVIE en de GMoV werken direct door
en de ModRi gold als vorm van harmonisatie) en in territoriale reikwijdte (het BVIE geldt
voor de Benelux en de ModRi en GMoV voor de gehele EU).

Bovendien is de inhoud van de regelgeving zelf verschillend.
Ten eerste wijst het BVIE de opdrachtgever
als rechthebbende
aan en de GMoV de opdrachtnemer
(in de ModRi is hierover niets
geregeld), waarbij ruimte wordt gelaten voor afwijkende nationale wetgeving. Ten
tweede stelt het BVIE regels ten aanzien van samenloop tussen het auteurs- en modellenrecht en de GMoV niet. En
ten slotte kenden het BVIE en de ModRi bij inwerkingtreding alleen ingeschreven
modellen, waar de GMoV (daarnaast) niet-inschreven modellen introduceerde. Dit laatste overigens
omdat het telkens inschrijven van modellen in bepaalde bedrijfstakken als
onwenselijk werd geacht.

Discrepantie tussen BVIE en GMoV

Zoals hierboven omschreven, wijst het BVIE de opdrachtgever
als rechthebbende op een model aan en de GMoV de opdrachtnemer. Wel is het zo
dat de GMoV ruimte laat voor afwijkende nationale wetgeving, hetgeen is gebeurd
door middel van het BVIE (zoals we hieronder zullen zien). Hoewel hierdoor
strikt genomen geen strijd is tussen de GMoV en het BVIE, wringt deze afwijking
wel ergens.

Maar het geheel begint nog meer te wringen als sprake is
van samenloop tussen auteurs- en
modelrechten. Hiervan is sprake als een ontwerp beschermd wordt door zowel het
auteursrecht, als het modellenrecht. Artikel
3.29 jo 3.8 BVIE
bepaalt dat bij een dergelijke samenloop, de rechten
moeten worden gelijkgetrokken en dat zowel het auteursrecht, als het modelrecht
aan de opdrachtgever toekomen.

Jurisprudentie

Oorspronkelijk was de situatie zo dat het BVIE alleen
gold voor ingeschreven modelrechten. Het Benelux-Gerechtshof oordeelde in 2006
in het Electrolux-arrest echter dat het
BVIE ook zag op ongeschreven modelrechten. Zo ontstond een nieuw fictief
makerschap; zolang partijen niets in een overeenkomst opnamen, gold dat
ontwerpen in opdrachtrelaties automatisch aan de opdrachtgever toekwamen.

De Hoge Raad had in het Vuurkorvenarrest de kans om een einde te maken aan deze situatie,
maar liet dit helaas na. Volgens de Hoge Raad lieten de GMoV en de ModRi ruimte
toe aan lidstaten om zelf regels te stellen over auteursrecht. Dat deze regels
– vooral na het Electrolux-arrest – voor veel onduidelijkheden zorgden, was
voor de Hoge Raad irrelevant.

En aldus is de situatie zo gebleven dat verschillende
rechten uit elkaar kunnen komen te liggen ten aanzien van een in opdracht
gemaakt ontwerp. Op basis van het BVIE, kan de opdrachtgever immers het
modelrecht en auteursrecht claimen, waar de opdrachtgever het modelrecht kan
claimen op basis van de GMoV. Absoluut geen optimale situatie, maar gelukkig
kan deze zo veel mogelijk voorkomen worden..

Lessen voor de praktijk

Want, het is namelijk zo dat bovengenoemde regelgeving
van regelend recht is, wat betekent dat
je hier in een overeenkomst van af mag wijken. Het opstellen van overeenkomsten
waarin intellectuele eigendomsrechten (waaronder auteurs- en modelrechten!) op
een juiste manier worden toegewezen aan een bepaalde partijen, is dus in
beginsel voldoende om voornoemde onduidelijkheden af te wenden.

https://www.solv.nl/weblog/rechten-op-ontwerpen-wetgeving-zorg-voor-veel-onduidelijkheden/21763